-
1 zeeziek
malade du mal de mer, souffrant du mal de mer -
2 ziek
malade, malsain -
3 ziek
1 [niet gezond] malade2 [getuigend van een verdorven geest] malsain♦voorbeelden:zich ziek lachen • se tordre (de rire)〈 figuurlijk〉 iemand ziek maken • assommer qn.zich ziek melden • se faire porter maladeziek van iemands gezeur worden • en avoir ras le bol des histoires de qn.ziek worden • tomber maladeziek zijn • être malade〈 figuurlijk〉 hij is altijd ziek of onderweg • avec lui il y a toujours qc. qui ne va pasernstig ziek • gravement maladeeen zieke • un(e) malade -
4 ernstig ziek
-
5 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
6 hij wil niet weten dat hij ziek is
hij wil niet weten dat hij ziek isDeens-Russisch woordenboek > hij wil niet weten dat hij ziek is
-
7 patiënt
♦voorbeelden:volgende patiënt! • au suivant!zijn patiënten bezoeken • visiter ses maladeshij is patiënt bij dokter X • le docteur X est son médecin -
8 wel
wel11 [algemeen] bien2 [om een ontkenning tegen te spreken]si3 [weliswaar] il est vrai que♦voorbeelden:1 dat is wel wenselijk • espérons-le!ik ben niet wel • je ne suis pas bienhet bevalt me hier wel • je me plais bien icimen moet hem wel bewonderen • on ne peut pas ne pas l'admirerhij durft wel • il ne manque pas de toupet‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘comment ça va?’ ‘couci-couça’als ik het wel heb • si je ne me trompedat kan wel • cela se peuthij komt wel • il viendra, croyez-moiu kunt wel gaan • vous pouvez disposerje lijkt wel gek • tu n'es pas un peu fou, non?dat mag wel • c'est permishij voelt zich niet wel • il ne se sent pas bienweet je wel wie je voor je hebt? • savez-vous à qui vous parlez?ik wil best wel • je ne dis pas nonhij zal nu wel vertrokken zijn • il doit être parti maintenantzeg dat wel! • à qui le dis-tu!je zult wel denken … • tu dois te demander ce que cela signifie …wel degelijk • absolumenthij is wel eens ziek • il lui arrive d'être maladeik zou u wel eens op mijn plaats willen zien • je voudrais vous y voirwel nee! • mais non!dat zullen wij nog wel eens zien • c'est ce qu'on verramet mijn jas kom ik de winter nog wel door • mon manteau fera encore l'hiverwel te rusten! • bonne nuit!wel zeker! • que si!ik hoop van wel • j'espère (bien)niet(es)! wél(les) • non! si!het kan er wel mee door • ça peut allerdat zal wel niet • sans doute que nonze zal wel ziek zijn • elle est sans doute maladehij redt zich wel • il s'en sortira (bien)het gaat wel weer over • ça passerawij vermaken ons wel hoor! • on s'amuse, ne vous en faites pas!ik heb hem wel drie jaar niet gezien • ça fait bien trois ans que je ne l'ai (pas) vuwat moet dat wel niet kosten • ça ne doit pas être pour rien3 hij is wel rijk, maar niet gelukkig • s'il est riche, il n'en est pas heureux pour autantJaap heeft het wel gezegd, maar … • il est vrai que Jacques l'a dit, mais …dát wel • ça oui¶ dat was me het dagje wel! • quelle journée!dat dacht ik wel • je m'en doutaisnee, wat denk je wel! • non, mais des fois!die minuut leek wel een uur • cette minute a duré une heurewat een rotweer, we treffen het wel • quel sale temps, on n'a pas de veine!dat wist ik wel • je le savais (bien)zie je nu wel • (tu vois,)je te l'avais bien ditdat komt wel eens voor • ça arrive parfoisheb je wel eens Japans gegeten? • est-ce que tu as déjà mangé japonais?zo is het wel genoeg • en voilà assezdank u wel • merci (bien)————————wel21 eh (bien)!♦voorbeelden:1 wel allemachtig! • (sacré) nom d'une pipe!wel? wat zeg je daarvan? • eh bien, qu'en dis-tu?wel, wel! • tiens, tiens!wel nee! • mais non! -
9 weten
weten1〈 het〉♦voorbeelden:bij mijn weten is hij niet weggegaan • je ne sache pas qu'il soit partibij mijn weten • à ma connaissancebuiten mijn weten • à mon insuiets naar zijn beste weten doen • faire qc. de son mieux————————weten21 [kennis hebben van; enig idee, vermoeden hebben] savoir2 [+ te + onbepaalde wijs][erin slagen] réussir (à)♦voorbeelden:1 weet je mijn agenda ook (te liggen)? • sais-tu où est mon agenda?God mag weten hoe lang … • Dieu sait combien de temps …een hele hoop weten (over) • en savoir long (sur qn., qc.)dat weet zelfs een kind! • c'est élémentaire!ik weet z'n naam niet • je ne connais pas son nomeen goed restaurant weten • connaître un bon restaurantzeker weten! • pour sûr!hij kan het weten • il est payé pour le savoirik zal het u laten weten • je vous préviendraije moest beter weten • cela m'étonne de ta partu moet weten dat … • sachez que …hij wist te vertellen dat … • il a pu nous raconter que …hij wil (graag) weten dat hij rijk is • il ne cache pas qu'il est richeiets niet willen weten • refuser d'admettre qc.niets van iets willen weten • ne rien vouloir entendre de qc.er het zijne van willen weten • vouloir en avoir le coeur netalles van iets weten • s'y connaîtremet haar weet je het nooit • on ne sait jamais avec elleweet je wat … • écoute …je weet wie het zegt • prends-le pour ce que ça vautwie weet • qui sait?je moet het zelf (maar) weten • fais comme tu voudrashij weet niet beter of het hoort zo • il est persuadé que c'est la coutumezij weten niet beter • il ne faut pas leur en vouloir, ils n'y peuvent rienhij weet wel beter • il est plus malin que çahij weet ervan • il est au courantweten hoe je iets aan moet pakken • savoir s'y prendre〈 ironisch〉 dat zal jij niet weten! • ne fais pas l'innocent!iets niet weten • ignorer qc.ik zou het niet weten • je ne saurais vous le direhij wist niet hoe gauw hij weg moest komen • il n'avait qu'une hâte: s'enfuirze zullen niet weten waar ik blijf • ils se demanderont où je suis (passé)niet weten waar je blijven moet • ne pas savoir où se mettreweet je wel • tu saisvoor zover ik weet • pour autant que je sacheergens iets op weten • avoir une idéete weten • à savoiriets te weten komen • apprendre qc.ik weet van niks • je n'en sais rienniets van het leven weten • ne rien connaître de la vieals je maar weet dat … • sache bien que …als je dat maar weet! • maintenant, te voilà prévenu!niet dat ik weet • pas que je sachehij wil niet weten dat hij ziek is • 〈 aanvaardt het niet〉 il ne veut pas admettre qu'il est malade; 〈 wil niet dat men het weet〉 il ne veut pas que l'on sache qu'il est maladeje weet heel goed dat … • tu n'ignores pas que …hij wist niet beter of ik was vertrokken • pour lui je devais être partiweet je nog? • tu t'en souviens?weet ik veel! • qu'est-ce que je sais, moi!weten wat men aan iemand heeft • être fixé sur le compte de qn.er heel wat van af weten • en savoir longweten wat honger is • connaître la faimnu weet je 't ook • te voilà au courant〈 spreekwoord〉 wat niet weet, dat niet deert • ce que les yeux ne voient pas, ne fait pas mal au coeurweten te ontkomen • réussir à s'échapperniets weten te zeggen • ne plus savoir quoi dire¶ ze hebben het geweten • 〈 ze waren gewaarschuwd〉 ça leur a coûté cher; 〈 ze hebben ervoor moeten boeten〉 ils s'en sont mordu les doigtsvoor je het weet, ben je er • tu y seras en moins de rienzij weet het altijd beter • elle veut toujours avoir le dernier motje weet wel beter • tu n'en penses pas un motje weet ('t) maar nooit • on ne sait jamaiszij weet van geen ophouden • elle ne sait pas s'arrêter -
10 worden
I 〈 koppelwerkwoord〉♦voorbeelden:het slachtoffer worden van • être (la) victime detimmerman worden • devenir menuisierde zieke wordt al beter • le malade commence à se rétablirhet wordt koud • le temps se rafraîchithet wordt laat • il se fait tardhoe oud is je vader geworden? • quel âge est-ce que ton père a eu?; 〈 bij overlijden〉 quel âge avait ton père?ziek worden • tomber maladedat wordt niets • cela ne donnera riendat wordt nog wat tussen hen • ça va sûrement donner qc. (entre ces deux-là)wat is er van hem geworden? • qu'est-il devenu?ik word volgende week twintig • j'aurai vingt ans la semaine prochaineII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de onvoltooide tijd] être♦voorbeelden:de bus wordt om zes uur gelicht • la levée du courrier a lieu à six heures1 [gaan kosten] faire♦voorbeelden:1 dat wordt dan ƒ 0,50 per vel • ça fera 0,50 florin la feuille -
11 ziek worden
-
12 ziekenbezoek
♦voorbeelden: -
13 beroerd
-
14 lijder
-
15 patiënt
mmalade m/f, patient/-e -
16 God verhoede dat je ziek wordt
God verhoede dat je ziek wordt -
17 aanhoudend
2 [met geringe tussenpozen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 continuel 〈v.: continuelle〉; 〈 bijwoord〉 continuellement♦voorbeelden: -
18 aanpraten
1 [aansmeren] faire acheter (qc.)2 [op de mouw spelden] faire avaler (qc. à qn.)♦voorbeelden:2 iemand een ziekte aanpraten • faire croire à qn. qu'il est malade -
19 achteruitgaan
1 [achterwaarts gaan] reculer2 [verminderen] diminuer♦voorbeelden:er in koopkracht op achteruitgaan • perdre de son pouvoir d'achat -
20 achteruitzetten
1 [meer naar achteren zetten] reculer2 [m.b.t. uurwerken] retarder3 [achteruit doen gaan] faire régresser♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
malade — [ malad ] adj. et n. • 1126 n.; malabde 980; lat. male habitus « qui se trouve en mauvais état » I ♦ Adj. (1155) 1 ♦ Dont la santé est altérée; qui souffre de troubles organiques ou fonctionnels. Il est bien malade; gravement, sérieusement malade … Encyclopédie Universelle
malade — Malade. adj. de tout genre. Qui sent, qui souffre quelque déreglement, quelque alteration dans sa santé. Bien malade, fort malade. legerement malade. grievement malade, dangereusement malade, à l extremité, à la mort. malade à mourir. il est… … Dictionnaire de l'Académie française
malade — Malade, AEger, Morbidus, Inualidus, AEgrotus, forte a Malacia {{t=g}}malakia,{{/t}} c in d mutato, idque propter mollitiem seu debilitatem et infirmitatem, vel forte propter malaciam appetitus, quae omnibus pene aegrotis est familiaris,… … Thresor de la langue françoyse
malade — Adj unwohl per. Wortschatz fremd. Erkennbar fremd (13. Jh.), mhd. malāt, malāde, malātes Entlehnung. Ist entlehnt aus afrz. malade, dieses zu l. male habēre sich unwohl fühlen , verhüllende Bezeichnung für l. aegrōtus, aeger krank, leidend .… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Malade à crever, comme un chien — ● Malade à crever, comme un chien très malade … Encyclopédie Universelle
malade — malade:⇨krank(1) malade 1.→krank 2.→erschöpft … Das Wörterbuch der Synonyme
malade — MALADE: Pour remonter le moral d un malade, rire de son affection et nier ses souffrances … Dictionnaire des idées reçues
malade imaginaire — фр. (маляд имажинэр) притворщик, мнимый больной (название одной из комедий Мольера) Толковый словарь иностранных слов Л. П. Крысина. М: Русский язык, 1998 … Словарь иностранных слов русского языка
Malade — (franz., spr. lād ), krank; Maladie, Krankheit … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Malade — (frz., spr. lahd), krank; Maladīe, Krankheit … Kleines Konversations-Lexikon
malade — (ma la d ) adj. 1° Qui a quelque altération dans sa santé. Il était déjà malade de la maladie dont il est mort. • Qui ne sent point son mal est d autant plus malade, CORN. Rodog. III, 6. • Flavie, au lit malade, en meurt de jalousie, CORN.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré